Logo OBN: ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit.

Huidige set is nog niet opgeslagen.

Over de sleutels
Inleiding sleutels

Bij het nemen van maatregelen ten behoeve van beekvissen is het opschalen van habitat- naar landschapsschaal essentieel. Aspecten op een hoger landschappelijk schaalniveau – het beekdallandschap of een compleet stroomgebied – zijn vaak van doorslaggevend belang en kunnen het verschil maken of een vissoort terugkeert of niet. Daarnaast is een temporele component belangrijk; verschillen in de eisen die in verschillende seizoenen en levensjaren gesteld worden moeten worden opgenomen. Om de habitateisen van beekvissen op verschillende schaalniveaus inzichtelijk te maken, is een benadering nodig die de eisen die vissoorten aan hun omgeving stellen gedurende het doorlopen van hun levenscyclus koppelt aan de eigenschappen van het beeksysteem.

Aangrijpingspunt hiervoor is uit te gaan van de eigenschappen ofwel life history traits van vissoorten. In soorten zijn in de tijd fysiologischemorfologische en gedragseigenschappen ontwikkeld die passen bij bepaalde combinaties van abiotische en biotische omstandigheden. Volgens de landschapsfilters-benadering Poff 1997 kunnen de heersende milieuomstandigheden op verschillende schaalniveaus gezien worden als een hiërarchische serie van ‘filters’, die soorten van de regionale visfauna ‘uitfiltert’ op basis van het ontbreken van eigenschappen die noodzakelijk zijn onder bepaalde milieuomstandigheden. Systeemvoorwaarden die spelen op stroomgebiedsniveau, zoals geomorfologie van de ondergrond en het temperatuurverloop in de beek kunnen bijvoorbeeld beperkend zijn voor bepaalde soorten, terwijl voor andere soorten nu juist voorwaarden gesteld worden aan het microhabitat of de aanwezigheid van concurrenten. De verschillen tussen soorten zijn het gevolg van ‘trade-offs’; eigenschappen die elkaar uitsluiten of altijd in bepaalde combinaties voorkomen. Vaak gaat een investering in een bepaalde aanpassing ten koste van de mogelijkheid tot investering in andere eigenschappen.

In de sleutels wordt daarom de filter -benadering toegepast op een selectie van enkele voor de Nederlandse beeksystemen belangrijke of bedreigde beekvissoorten. Er is een methodiek ontwikkeld waarbij samenhang over verschillende landschapsschalen wordt verkregen en die tegelijkertijd praktisch toepasbaar is in beekdallandschapsbeheer en -herstel. De levensstrategieën van enkele beekvissoorten en de (a)biotische filters die voor deze soorten werken op het niveau van beekdallandschap en stroomgebied zijn inzichtelijk gemaakt. Vervolgens zijn de landschapsfilters die voor de vissen relevant zijn gerelateerd aan de menselijke beïnvloeding van de Nederlandse beeksystemen. Op basis hiervan worden [ bron- ] en  effectgerichte maatregelen gegeven die negatieve effecten kunnen verminderen of zelfs teniet doen.

De filter-benadering, waarbij milieuomstandigheden op verschillende landschappelijke schaalniveau's bepalen of een vissoort zich al dan niet kan handhaven in een beek.

Werking van de sleutels

Aan de hand van vragen over het beeksysteem worden de knelpunten tijdens de levenscyclus van de verschillende vissoorten opgespoord. De benodigde gegevens kunnen grotendeels gehaald worden uit de informatie die verzameld wordt in het kader van de reguliere biologische en fysisch-chemische monitoringsprogramma's. Bij elke vraag wordt telkens de achtergrond gegeven, de redenatie (bronvermelding en eventuele redenatie indien een expertoordeel is gegeven), de benodigde parameter en de waarden nodig voor de berekening.

Telkens wanneer gegevens worden ingevuld, verschijnt het resultaat van de berekening, de habitatgeschiktheidsanalyse voor het desbetreffende levensstadium van de vissoort, onder het vragenblok. Er wordt gewerkt met verschillende klassen: geschikt, vrij geschikt, matig geschikt, weinig geschikt en ongeschikt. Indien er nog niet genoeg informatie voorhanden is, wordt hier "onvoldoende gegevens" vermeld.

Treedt er een knelpunt op, dan verschijnt in het vragenblok het kopje achtergrond artikelen, waarin het probleem verder wordt toegelicht, en is er de mogelijkheid verdiepende analyses uit te voeren. In deze analyses kan de oorzaak van het probleem worden achterhaald, waarna een rapportage volgt van eventuele bron- en effectgerichte maatregelen.  

Gedetailleerde informatie over de benodigde gegevens (bijvoorbeeld over de meetfrequentie van bepaalde parameters) en de berekening hiervan kan worden gevonden onder de knop "Benodigde gegevens voor het uitvoeren van de habitatgeschiktheidsanalyses".

Gebruik van de sleutels

De sleutels analyseren de geschikheid van een beektraject voor een bepaalde vissoort in een bepaald ontwikkelingsstadium aan de hand van ingevoerde gegevens over een beektraject en haar omgeving. Deze zijn te bereiken via de knop "beekvissen sleutels".

De sleutels zijn ontwikkeld voor boven-, midden- en benedenlopen en riviertjes (KRW-watertypen R03-R06, R09-R15, R17 en R18).

Let op dat u altijd voor één beektraject de vragen beantwoord. De berekeningen van de sleutels gaan ervan uit dat alle opgegeven gegevens betrekking hebben op één enkel traject. Wanneer u gegevens van verschillende locaties wilt gebruiken kunt u een account aanmaken. Wanneer u dat gedaan heeft en ingelogd bent ziet u op de sleutelpagina's een knop "settings" (zie onder relevante iconen). Hierbij kunt u uw antwoorden opslaan of een opgeslagen set antwoorden opvragen. Onder u account staat een knop: "Mijn antwoorden", waarmee u sets met antwoorden kunt beheren. Zo kunt u meerdere sets van één gebied maken om zo de eigenschappen in de loop der tijd op te slaan.

Relevante iconen.

Reset alle waarnemingen, een klik hierop wordt de sleutel leeggemaakt voor de analyse van een ander beektraject (alleen zichtbaar in het sleuteldeel).

Settings. Dit icoon is zichtbaar zowel de favoriete pagina van het info-deel als onder de sleutelpagina's, mits u bent ingelogd. Door hierop te klikken kan een bewaarde selectie van favorieten artikelen c.q. een set met antwoorden voor de sleutels geladen en bewaard kan worden.

Inleiding over berekeningen

Een groot aantal vissoorten kan in stromende wateren aangetroffen worden (o.a. De Nie 1996, Crombaghs et al. 2000). Voor deze sleutel is gekozen voor een aantal rheofiele vissoorten die hun hele levenscyclus (kunnen) doorlopen in beken en riviertjes en op dit moment levenvatbare populaties in Nederland hebben. Binnen deze soorten is een selectie gemaakt van de voor het ecosysteem belangrijke soorten en soorten die sterk achteruit gegaan zijn in beken. Hieruit zijn soorten gekozen die een doorsnede vormen van de visgemeenschap in stromende wateren wat betreft levenstrategieën en functionele groepen. Dit zijn: 

  • Beekprik (Lampetra planeri).
  • Serpeling (Leuciscus leuciscus).
  • Kopvoorn (Squalius cephalus).
  • Riviergrondel (Gobio gobio).
  • Rivier- en Beekdonderpad (Cottus perifretum/C. rhenatus).
  • Kwabaal (Lota lota).

De kopvoorn (foto: Mark Scheepens).

Methode

Op basis van artikelen in (inter)nationale peer-reviewed tijdschriften is voor deze soorten een overzicht gemaakt van hun functionele eigenschappen en ecologische preferenties van verschillende beekvissen. Hiervoor is gebruik gemaakt van twee literatuurdatabases: “Aquatic Sciences and Fisheries Abstracts” en “Web of Science”. Aangezien de eisen die door vissen aan het habitat gesteld worden sterk kunnen veranderen tijdens het doorlopen van de levenscyclus, is er onderscheid gemaakt tussen de verschillende levensfasen:

  1. Volwassen vis.
  2. Voortplanting, eiafzet en ontwikkeling van ei tot vrijzwemmende larve.
  3. Vrijzwemmende larve.
  4. Juveniele vis.

De literatuurzoekactie leverde in totaal 332 bronnen met bruikbare gegevens op, afkomstig uit 25 verschillende landen (OBN168_BE_Habitat__en_systeemgeschiktheid_van_beeksystemen_voor_beekvissen.pdf). Dit betrof een breed scala aan gegevens over uiteenlopende onderwerpen, waaronder lichaamsgrootte, prooidieren, geprefereerde stroomsnelheid, leeftijd waarop de eerste voortplanting plaatsvindt, eiafzetsubstraat en maximale afgelegde afstand binnen beektraject. De zoekopdracht is bewust niet beperkt tot populaties in stromende wateren, om de variatie of plasticiteit in eigenschappen die voorkomt binnen de soorten in beeld te krijgen.

De levensstrategieën van beekvissen hebben in ruimte en tijd een relatie met bepaalde milieuomstandigheden binnen een beek of stroomgebied. Op basis van deze koppeling zijn voor de geselecteerde soorten (a)biotische filters afgeleid. Kwantificering van de milieuomstandigheden voor Nederlandse beeksystemen is gebaseerd op de beektypologie beschreven in het Aquatisch Supplement beken (Verdonschot 2000) en het 5-S Model voor beken (Verdonschot 1995; beken-stromen.pdf ). Verschillende landschappelijke schaalniveaus bleken relevant voor de vissoorten.

Deze gegevens zijn vervolgens gebruikt om per vissoort een Habitat- en SysteemGeschiktheidsmodel (HSG-model) op te stellen. Deze modellen geven tegelijkertijd aan waar de knelpunten liggen voor de soorten. Op het moment dat een soort ‘uitgefilterd’ wordt, kan dit twee oorzaken hebben:

  1. Het systeem is ongeschikt; met andere woorden de geomorfologische, klimatologische of hydrologische omstandigheden die heersen op een plek passen niet bij de eisen die de soort stelt aan zijn leefgebied.
  2. Menselijk handelen heeft geleid tot een verandering van de milieuomstandigheden waardoor een knelpunt voor de soort is ontstaan. Voorbeelden zijn: normalisatie, kanalisatieverdrogingstagnatieverslibbing en eutrofiëring.

Deze knelpunten zijn in beeld gebracht en in het tweede geval per soort vertaald naar de mogelijke maatregelen, waarbij onderscheid gemaakt is tussen bron- en effectgerichte maatregelen.

De verschillende stappen die in de leidraad doorlopen worden, zijn weergeven in het volgende stroomschema:

 

Stroomschema met hierin de verschillende stappen die in de sleutels doorlopen worden.

Benodigde gegevens voor het uitvoeren van de habitatgeschiktheidsanalyses

Op deze pagina wordt beschreven waaraan de waarnemingen binnen een beektraject moeten voldoen om de habitat- en systeemgeschikheid voor de in de sleutel opgenomen beekvissen te bepalen.

De Serpeling (foto: Mark Scheepens).

Hoe lang moet het te analyseren beektraject zijn?

Om een beeksysteem te kunnen analyseren, is informatie nodig van een traject ter grootte van de home range oftewel de actieradius van de vis onder normale omstandigheden. Als praktische maat is hiervoor de home range uitgedrukt in beeklengte. Afhankelijk van bijvoorbeeld de habitatkwaliteit kan de home range aanzienlijk variëren (Tabel 1). De minimaal te analyseren beeklengte omvat trajecten van 50 tot 200 m. Echter, de betrouwbaarheid van de leidraad neemt sterk toe wanneer grotere trajecten bekeken worden, die tot enkele kilometers kan oplopen voor de grotere soorten. In principe moeten dus trajecten worden bekeken die veel groter zijn dan in de meeste reguliere monitoring gebruikelijk is. Als streefgetal moet een trajectgrootte worden aangehouden die gelijk is aan de maximale home range van de vissoort. Tenslotte vergroot paaimigratie het potentieel te onderzoeken gebied nog verder (Tabel 1).  Afhankelijk van het doel van de analyse kan hiervoor gekozen worden, al is voor over grote afstanden migrerende soorten als kopvoorn en kwabaal dit in de praktijk lastig.

Tabel 1: Home ranges vissoorten (exclusief migratie).


 

Welke parameters en meetfrequenties zijn nodig voor de berekeningen?

Om een beeksysteem te kunnen analyseren voor de 6 vissoorten moeten in totaal 25 parameters gemeten zijn (Tabel 2). Voor sommige parameters kan volstaan worden met een jaarlijkse meting, terwijl andere parameters maandelijks gemeten moeten zijn. Het komt vaak voor dat in meetreeksen af en toe een maand ontbreekt. Daarom is als grens aangehouden dat per parameter per seizoen van minimaal 2 maanden data beschikbaar moet zijn wil de uitkomst betrouwbaar zijn (winter: december-februari; voorjaar: maart-mei; zomer juni-augustus; herfst: september-november).

De parameters moeten, afhankelijk van de vissoort, minimaal 2 tot 6 jaar gemeten zijn om gebruikt te kunnen worden in de berekening (Tabel 3). Deze tijdsperiode is gebaseerd op de tijd die de vissoort nodig heeft om zich te ontwikkelen van ei tot volwassen vis (moment van eerste voortplanting). Als input in de leidraad moeten de mediane waarden over de verschillende jaren worden gebruikt.

 

Tabel 2: Parameters nodig voor input HSGM.


 

Tabel 3: Minimaal aantal benodigde meetjaren HSGM.

 

Hoe wordt de geschikheid van een beektraject berekend? 

Per levensfase (overleving volwassen vis, eiafzet en ontwikkeling van ei tot vrijzwemmende larve, opgroeiende larve en juveniel) worden in de sleutels een aantal vragen gesteld. Afhankelijk van het antwoord wordt een bepaalde score gehaald. Deze score is gebaseerd op de habitateisen die naar voren zijn gekomen uit de literatuurstudie (OBN168_BE_Habitat__en_systeemgeschiktheid_van_beeksystemen_voor_beekvissen.pdf). Is deze score lager dan de maximale waarde, dan betekent dit dat de omstandigheden minder optimaal tot ongeschikt zijn. De scores die horen bij de verschillende vragen worden per levensfase bij elkaar opgeteld. Op basis van deze totaalscore kan vervolgens worden afgeleid hoe geschikt het geanalyseerde traject is voor de desbetreffende levensfase van de soort. Hiervoor is de maximale score opgedeeld in vijf verschillende klassen: ongeschikt, weinig geschikt, matig geschikt, vrij geschikt of geschikt.