Vennensleutel


Isoetiden

Zeer kenmerkend voor zachte en zeer zachte wateren zijn begroeiingen van de inmiddels zeldzaam geworden isoetide waterplanten. Dit zijn kleine wortelende waterplanten met een rozet van stevige priemvormige bladeren. De naam van de groeivorm is ontleent aan het geslacht biesvaren – Isoetes. Isoetiden kunnen  een dichte vegetatie vormen.


Isoetide waterplanten groeien op de waterbodem in voedselarm, helder, zacht water met een geringe hoeveelheid opgelost kooldioxide. Deze soorten zijn op verschillende wijzen aangepast aan een leven met weinig koolstof. Ze groeien langzaam en zijn overblijvend, zodat ze effectief omgaan met een geringe hoeveelheid voedingsstoffen. De planten hebben een speciale stofwisseling: CAM. Dit is een afkorting van 'crassulacean acid metabolism'. Daarbij wordt koolstof dat ’s nachts bij de stofwisseling vrijkomt opgeslagen, zodat het overdag beschikbaar is voor de fotosynthese. Verder hebben ze holle bladeren en wortels en een relatief groot wortelstelsel. Zuurstof dat in de bladeren wordt geproduceerd, wordt naar de wortels getransporteerd en in de bodem gepompt. Hierdoor wordt de ondergrondse afbraak van organisch materiaal gestimuleerd en het kooldioxide dat daarbij vrijkomt weer opgenomen. Ook wordt in de beluchte bodem gereduceerd ijzer geoxideerd. Geoxideerd ijzer bindt zich aan fosfaat waardoor het wordt vastgelegd in de bodem en niet meer voor planten beschikbaar is. Tevens zorgt de bodembeluchting ervoor dat stikstof uit de bodem verdwijnt. Stikstof wordt namelijk omgezet in gasvormig stikstof op het grensmilieu van de zuurstofloze en de met zuurstof doorluchte bodem. Begroeiingen met isoetide waterplanten dragen dus bij aan de instandhouding van voedselarme omstandigheden, op een vergelijkbare manier als droogval van venoever. Zelf kunnen zij wel voedingsstoffen uit de bodem halen met de hulp van mycorrhiza-schimmels.


De isoetiden verdwijnen indien de waterlaag troebel wordt of bij een toename van de concentratie kooldioxide en hiermee gepaard gaande groei van niet-isoetide, waterlaag vullende planten. Ook zijn vrijwel alle isoetiden gevoelig voor zowel verzuring als waterverharding (= alkalinisatie). Hierdoor zijn tijdens in de 19de en 20ste eeuw de meeste groeiplaatsen van isoetiden verdwenen.


Ons land is diverse isoetide soorten rijk: de Grote en Kleine biesvaren (Isoetes lacustris en I. echinospora), Oeverkruid (Littorella uniflora) en Waterlobelia (Lobelia dortmanna). Ook moerasweegbree-soorten (Echinodorus spp.) en Drijvende waterweegbree (Luronium natans) zijn vaak in een isoetide vorm aanwezig, en zelfs Knolrus (Juncus bulbosus) heeft een isoetide groeivorm.

 

Onder water tussen de kleine isoetide planten leeft een zeer diverse gemeenschap van ongewervelden. Het krioelt er van watermijten, waterwantsen, waterkevers en larven van waterjuffers en dansmuggen. De kleine waterwantssoorten Sigara scotti en Cymatia bonsdorffii komen hier optimaal voor. Zeer kenmerkend zijn de uiterst zeldzame waterkever Hygrotus novemlineatus en de dansmug Pagastiella orophila. Deze laatste was tot enkele jaren geleden als gevolg van verzuring uitgestorven gewaand en wordt recent weer in vennen aangetroffen (Brouwer et al. 2009).

 

VI_06.png


Figuur A: Beïnvloeding van water- en bodemkwaliteit door isoetide waterplanten

 

fig_a36-2.png


Figuur B: Het Eilandven (Bergvennen, Denekamp), met massaal bloeiende Waterlobelia (Lobelia dortmanna). Foto: E. Brouwer.

 

fig A36-4.png

 

Figuur C: Hygrotus novemlineatus is een waterkever die in begroeiingen van oeverkruid en waterlobelia kan worden aangetroffen. Foto: R. Krekels.