Vennensleutel


Fauna

Op en rond de meeste vennen broeden maar weinig vogelsoorten. Maar de soorten die dat wel doen, zijn zeer kenmerkend. Zo was de Zwarte stern (Chlidonias niger) vroeger zo’n gewone verschijning op de Brabantse vennen, dat hij ook wel Venkraai werd genoemd. Ook de Dodaars (Tachybaptus ruficollis) en Geoorde fuut (Podiceps nigricollis) staan te boek als echte venvogels. Sinds enkele jaren broeden er weer Kraanvogels (Grus grus) in ons land, waarvan enkele paren langs vennen. De vogelrijkdom kan wel groot zijn in grote vennen waar zich in de loop der tijd velden van helofyten hebben ontwikkeld. Daar broeden soorten zoals de Roerdomp (Botaurus stellaris), Woudaap (Ixobrychus minutus), Porseleinhoen (Porzana porzana), Waterral (Rallus aquaticus) en Bruine kiekendief (Circus aeruginosus). Voorbeelden van dergelijke vogelrijke vennen zijn het Beuven en het Ringselven.


Diverse soorten amfibieën vinden in vennen hun optimale habitat. De bekendste is de Heikikker (Rana arvalis), waarvan de fel blauw gekleurde mannetjes in het voorjaar indrukwekkende concerten weggeven. Daarnaast zijn vennen ook belangrijk leefgebied voor de Poelkikker (Rana lessonae), Vinpootsalamander (Lissotriton helveticus), de Rugstreeppad (Bufo calamita) en de in Nederland sterk bedreigde Knoflookpad (Pelobates fuscus).


Vermoedelijk zijn in natuurlijke vennen vissen afwezig of slechts zeer schaars. Echter, via waterinlaat of opzettelijk uitzetten komen in veel vennen tegenwoordig vissen voor. Veel vennen werden in het verleden zelfs gebruikt om vissen in te kweken. In niet te zure vennen zijn Blankvoorn (Rutilus rutilus), Baars (Perca fluviatilis), Zeelt (Tinca tinca) en Snoek (Esox lucius) het meest talrijk. Een soort die vaak in zuurdere vennen voorkomt en dan ook bijzonder talrijk kan zijn is de Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmea). Een andere uitheemse vis die steeds meer in dergelijke vennen wordt aangetroffen is de Zonnebaars (Lepomis gibbosus). Beide exoten hebben een grote negatieve impact op gemeenschappen van ongewervelden.


Veel soorten ongewervelden leven in vennen. Hiertoe behoren onder andere waterkevers, -wantsen en –mijten en de larven van libellen, schietmotten en dansmuggen. Sommige van deze soorten zijn exclusief gebonden aan minerale bodems in vennen. Een voorbeeld daarvan is de larve van de schietmot Molanna albicans. Deze kokerjuffer leeft in een napvormig huisje van zandkorrels, waaronder zij watervlooien probeert te vangen. Afhankelijk van het type ven vertonen de gemeenschappen van ongewervelden ook overeenkomsten met andere natuurtypen. In zure vennen met veenmosgroei komen soorten voor die ook in hoogvenen worden aangetroffen. Het betreft onder andere de Noordse glazenmaker (Aeshna subarctica), de Noordse geelgerande waterroofkever (Dytiscus lapponicus), de Mosmug (Phalacrocera replicata) en de eendagsvlieg Leptophlebia vespertina. In iets voedselrijkere en sterker gebufferde vennen lijkt de ongewerveldengemeenschap juist meer op die van gebufferde plassen, sloten en laagveenwateren. In dit soort vennen treffen we soorten aan als de Vijverloper (Hydrometra gracilenta), de Plasrombout (Gomphus pulchellus) en de watertreder Haliplus varius.


Vennen zijn habitat van enkele zeer zeldzame en bedreigde diersoorten, welke beschermd worden onder de habitatrichtlijn. Het betreft de Brede geelgerande waterroofkever (Dytiscus latissimus) en de Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons). Beide soorten zijn vele jaren niet waargenomen in Nederland en de verwachting was dat zij waren uitgestorven. Het was dan ook  spectaculair toen in 2005 de Brede geelgerande waterroofkever in één van de oude Drentse vindplaatsen werd herontdekt. Een jaar later is ook van de Oostelijke witsnuitlibel een populatie ontdekt in een Fries heideven. Helaas bleek deze populatie na enkele goede jaren gekend te hebben al in 2012 weer te verdwijnen. De oorzaak hiervoor is het verdwijnen van een bijna vlakdekkende ijle onderwaterbegroeiing van waterveenmos, vermoedelijk als gevolg van een daling van de hoeveelheid kooldioxide in het ven (Van Kleef et al. 2014).


Niet alleen in het water, maar ook op de oevers van vennen leven tal van kenmerkende soorten. Natte heide rond vennen is het leefgebieden van de Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) en van het zeldzame Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon). Meer venige oevers zijn het jachtgebied van de Gerande oeverspin (Dolomedes fimbriatus).

 

fig A62.png

 

Figuur: De Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons) is in Nederland vooral bekend uit vennen. In 2006 is de soort na een lange afwezigheid in Friesland herontdek. Foto: Christian Fischer.