Vennensleutel


Mineraal-organisch

Sliblagen ontstaan op natuurlijke wijze in vennen als gevolg van het bezinken van allerlei organisch materiaal, met name van water- en oeverplanten en ingewaaid blad. De ophoping van slib verloopt vaak traag, waardoor grote delen van het ven mineraal blijven, soms wel honderden jaren. Door vermesting vindt echter een sterk versnelde slibophoping plaats en in vermeste en verzuurde vennen wordt deze nog extra versneld doordat de afbraak onder zure omstandigheden traag verloopt.

 

De aanwezigheid van slib speelt een rol in de biologische processen die daarin plaatsvinden en heeft zodoende een grote invloed op de kwaliteit van vennen. Veel redoxreacties worden door bacteriën gebruikt om energie uit te halen voor bijvoorbeeld groei. Daarbij wordt ook organisch materiaal afgebroken en omgezet in kooldioxide. Hierbij hopen zich in het slib gereduceerde verbindingen op, zoals ammonium, sulfide, pyriet en gereduceerd ijzer. Dit levert een bijdrage aan de buffercapaciteit van het ven, maar leidt bij droogvallen en oxidatie juist tot een snelle verzuring. In vrijwel nooit droogvallende, zeer zachte of vrijwel zure wateren met min of meer steile oevers kan de sliblaag een belangrijke bron van buffering zijn. De hoeveelheid organisch materiaal in de venbodem is bepalend voor de mate waarin deze processen optreden en de concentraties waarin de betrokken stoffen aanwezig zijn.

 

Organisch materiaal is ook een belangrijke bron van voedingsstoffen. De bacteriën en schimmels die erop leven vormen de basis voor de dierlijke voedselketen. Zij worden namelijk gegeten door detrituseters zoals waterpissebedden en larven van dansmuggen. Deze worden op hun beurt gegeten door diverse soorten predatoren, zoals waterroofkevers, larven van libellen en kokerjuffers. Anderzijds zijn veel voor vennen kenmerkende planten en dieren afhankelijk van bodems, die grotendeels mineraal zijn. In vennen is te veel organisch materiaal daarom niet gunstig.

 

Bij de afbraak van organisch materiaal komen nutriënten vrij, waaronder koolstof, fosfor en stikstof. In zandbodem vennen, die gelimiteerd zijn in plantenvoedingsstoffen, is dat slechts in beperkte mate wenselijk omdat een overschot aan nutriënten de woekering van algen en weinig kenmerkende plantensoorten mogelijk maakt. Daar staat tegenover dat de groei van veenmossen in zure vennen gebaat is bij de afbraak van organische stof. Onder aerobe omstandigheden komt daar kooldioxide bij vrij dat door de veenmossen wordt gebruikt voor de fotosynthese. Onder anaerobe condities kan daarbij methaan vrijkomen dat zorgt voor het drijfvermogen van drijftillen.